Negende generatie
Pieter Wytzes van der Sluis (1821 - 1895)



4.1.10
PIETER WYTZES, koemelker te Hemrik

18-9-1821 Wijnjeterp - 18-1-1895 Wijnjeterp
x (1) Jannetje Jans Wibbelink Smallingerland 27-5-1843
24-10-1810 Drachten - 27-9-1850 Hemrik
dv Jan Wibbelink en Aafje Rinzes de Vries
x (2) Martzen Douwes Dijkstra Opsterland 26-8-1853
14-12-1817 Wijnjeterp - 12-4-1901 Hemrik
dv Douwe Jans Dijkstra en Akke Wiebes

uit het eerste huwelijk:
1. Wijtze 3-5-1844 Hemrik
2. Jan, 24-7-1845 - 30-6-1846 Hemrik
3. Aafke 24-7-1845 Hemrik
4. Janke 29-3-1847 Hemrik
5. Janna, 8-7-1848 - 31-8-1849 Hemrik
6. Janna, 6-9-1849 - 22-8-1850 Hemrik

uit het tweede huwelijk:
7. Douwe 14-8-1854 Hemrik
8. Alle 4-1-1857 Hemrik
9. Aukje 4-3-1860 Hemrik
10. Sietske 26-4-1862 Hemrik

Het bestaan van Pieter Wytzes is, zeker in vergelijking met dat van zijn broers en zusters, een aaneenschakeling van zorgen en ellende geweest. De beroepen waarmee hij wordt vermeld: koemelker, schoenmaker, bijker, wijzen al niet op grote welstand.
Eerst hield hij het hoofd nog boven water dankzij de erfenis van zijn vader. Die bestond uit:
- 1 ha. hoogveen en een huis te Appelscha met 8729 ton turf
- 12 ha. ondergrond en een huis te Wijnjeterp
- 2 ha. weiland te Kortezwaag
- 1 ha. bouwland te Gorredijk
- 5 graven op het kerkhof van Lippenhuizen
Het bezit in Gorredijk en Kortezwaag ruilde hij met zijn zuster Tjaltje tegen het huis te Hemrik waar hij zelf woonde. Dat huis stond bij de draaibrug halverwege Hemrik en Wijnjeterp, in de volksmond nog lang Pieter Wytzes-draai genoemd.
Na het overlijden van zijn eerste vrouw ging het snel bergafwaarts. Hij leende regelmatig geldbedragen en loste de leningen dan af via de verkoop van onderdelen van de erfenis.
In 1858 was de crisis op zijn hoogtepunt. Om de erfenis van de kinderen uit het eerste huwelijk veilig te stellen werd overgegaan tot een boedelscheiding, waarbij Pieter Wytzes 17/32 kreeg en de drie kinderen 15/32. De kinderen kregen het huis, fl. 2200 waard, en Pieter de roerende goederen, land in Terwispel en een geldbedrag.
Er was o.a. sprake van kontanten uit te goede gemaakte huiden. Dat hij werkzaamheden als vilder had blijkt ook uit de dagboeken van Alle Jans van der Sluis. Daarin staat op 16 maart 1871 vermeld: Des nachts is de koe gestorven die de draagzak had afgeschoven en heeft Pieter van der Sluis de huid er afgetrokken.
Op 7 mei 1858 werd zijn volledige inboedel verkocht aan zijn broers Alle en Jan Wytzes. De laatste was ook voogd over de kinderen. Daarin was ook het gehele bijkersbedrijf opgenomen:
- 42 korven bijen voor fl. 210
- 40 opzetten en 25 ledige korven voor fl. 14
- 250 krammen, 100 bijendoeken en eene partij bijkersgereedschappen voor fl. 20
De veestapel van de koemelker bestond uit twee zwartbonte melke koeien, een melk rier, een hokkeling en twee schapen. Het houten kabinet bracht fl. 25 op. Ook bezat hij twee zilveren lepels, gemerkt met WA 1807, vermoedelijk een huwelijkscadeau voor zijn vader Wytze Alles die in dat jaar trouwde. Ze bleken acht gulden waard te zijn.
Opmerkelijk detail: alle verkochte goederen, ook de bijenkorven en de koeien, werden ge(brand)merkt met de letters FA. Om aan te geven dat de goederen weliswaar in gebruik bleven bij Pieter, maar niet mochten worden verkocht?